Eerste blad    Vorig blad    Blad 23 van 160 bladen Volgend blad    Laatste blad

968 Boedelafstand **
 
Rembrandt van Rijn tekende op 14 juli 1656 bij de Staten-Generaal een boedelafstand.
Hij moest zijn bezittingen, uitgezonderd zijn gereedschappen, overdragen aan de commissarissen van de Desolate Boedelkamer.
De commissarissen lieten op 25 en 26 juli de boedel opmaken van alles wat Rembrant in huis had.
Nadat Rembrandt op 14 juli 1656 bij de Staten-Generaal een boedelafstand, een soort beschermd faillissement, had aangevraagd, moest hij al zijn bezittingen overdragen aan de commissarissen van de Desolate Boedelkamer. Die zouden alles verkopen om met de opbrengst een regeling te treffen met zijn schuldeisers.
Daarom lieten zij op 25 en 26 juli een inventaris opmaken van alles wat Rembrandt in huis had.
De klerken van de Desolate Boedelkamer liepen van kamer naar kamer, terwijl ze alles wat ze zagen op een lijst zetten.
Ze begonnen in het voorhuis en de zijkamer en eindigden in de gang.
De inventaris geeft een indruk van hoe Rembrandt woonde en werkte.
Zo had de schilder een kunstkamer, een groot en een klein atelier.
Overal in het huis hingen, stonden en lagen kunstwerken.
Rembrandt had een half jaar eerder zelf al veel laten veilen, dus eigenlijk was dit nog maar een deel van zijn collectie.
Er waren schilderijen, prenten en tekeningen van Rembrandt zelf, maar ook van collegas, die hij gebruikte als studiemateriaal en om te verhandelen. Er stonden beelden en wat boeken.
Verder had Rembrandt een verzameling helmen, wapens, kleding en andere accessoires die hij als rekwisieten voor zijn schilderijen gebruikte.
De inventaris noemt geen schildersezels, penselen of verf.
Zulk gereedschap, dat nodig was om een beroep te blijven uitoefenen, kon volgens de wet bij een faillissement niet aan de schuldeisers worden toegekend.
Bron: archief Amsterdam.

 
Relatie 1656 met Selectie diversen Rembrandt *** (zie 1113)
 

Eerste blad    Vorig blad    Blad 23 van 160 bladen Volgend blad    Laatste blad